GR20130530 punt 44: Gemeentebelastingen - belasting op het weghalen van afvalstoffen gestort of achtergelaten op daartoe niet geëigende plaatsen - Hernieuwing

De raad

 

Gelet op het gemeentedecreet, inzonderheid op titel VIII - Bestuurlijk toezicht en externe audit;

 

Gelet op de artikels 48,49,50, 51 en 52 van het algemeen politiereglement;

 

Gelet op de artikels 5, 6 en 54 van het afvalstoffendecreet van 02/07/1981;

 

Gelet op het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van  provinciale- en gemeentebelastingen en latere wijzigingen;

 

Gelet op het gemeenteraadsbesluit van 20 december 2006 houdende hernieuwing van de belasting op het weghalen van afvalstoffen gestort of achtergelaten op daartoe niet geëigende plaatsen, eindigend op 31 december 2012;

 

Overwegende dat het om budgettaire redenen past deze belasting vanaf 1 januari 2013 te handhaven tot 31 december 2018;

 

Beslist,

 

 

met éénparigheid van stemmen

 

 

Artikel 1

 

Vanaf 1 januari 2013, voor een termijn van 6 jaar eindigend op 31 december 2018, wordt een gemeentebelasting gevestigd voor het weghalen van door het stadsbestuur van allerhande afvalstoffen gestort of achtergelaten op daartoe niet-geëigende plaatsen d.i. sluikstorten.

 

Artikel 2

 

De belasting is verschuldigd door de persoon die de afvalstoffen gestort of achtergelaten heeft. De eigenaar van de afvalstoffen is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belasting.

 

Artikel 3

 

De belasting wordt vastgesteld als volgt:

 

Sluikstort:        tot en met 1m³: 124 euro

per m³ meer: 74,50 euro/m³

 

Wanneer het gaat om industrieel afval, behoudt de stad zich het recht voor om de kosten en de schade van welke aard ook te verhalen op de storter van de afvalstoffen.

 

Artikel 4

 

De belasting wordt ingevorderd d.m.v. een kohier dat vastgesteld en uitvoerbaar verklaard wordt door het college van burgemeester en schepenen.

 

Artikel 5

 

Het bedrag van de belasting mag ingekohierd worden vanaf de dag van het weghalen.

 

Artikel 6

 

De belasting wordt ingevorderd overeenkomstig de regelen betreffende de invordering inzake rijksbelastingen op de inkomsten.

 

Artikel 7

 

De belasting moet betaald worden binnen de twee maanden na verzending van het aanslagbiljet.

 

Artikel 8

 

De belastingplichtige kan bezwaar indienen bij het college van burgemeester en schepenen binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet. Het bezwaarschrift moet schriftelijk gebeuren en met redenen omkleed zijn. Het wordt gedagtekend en ondertekend door de eiser of vertegenwoordiger en vermeldt:

1°  de naam, de hoedanigheid, het adres of de zetel van de belastingplichtige ten laste van wie de belasting gevestigd wordt

2°  het voorwerp van het bezwaarschrift en een opgave van de feiten en middelen

3°  of de belastingplichtige al dan niet gehoord wenst te worden tijdens een hoorzitting.

Van het bezwaarschrift zal schriftelijk ontvangst berichten binnen de 8 dagen na de verzending of de indiening van het bezwaarschrift.

 

Artikel 9

 

Verwijl- en moratoriumintresten zijn op deze belasting toepasselijk zoals rijksbelastingen op inkomsten.

 

Artikel 10

 

Inzake kohieren, aanslagbiljetten, bezwaar, beroep en voorziening in cassatie wordt gehandeld zoals voorzien in het decreet van 30 mei 2008 en latere wijzigingen.

 

Artikel 11

 

Deze verordening wordt aan de toezichthoudende overheid toegezonden.