GR20131219 punt 3: Personeel - rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel - wijziging

De raad

 

Gelet op de bepalingen van het gemeentedecreet, inzonderheid titel III, hoofdstuk III, afdeling II;

 

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositieregeling van de secretaris en ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;

 

Gelet op de beslissing van de gemeenteraad van 18 december 2008 houdende goedkeuring van het reglement "rechtspositieregeling voor het gemeentepersoneel" en de wijzigingen bij gemeenteraadsbesluiten van 18 juni 2009, 24 september 2009, 22 oktober 2009, 28 januari 2010, 4 maart 2010, 31 maart 2011 en 15 december 2011;

 

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 23 november 2012 tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositieregeling van de secretaris en de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 12 november 2010 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie en het mandaatstelsel van het personeel van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en houdende de minimale voorwaarden voor sommige aspecten van de rechtspositieregeling van bepaalde personeelsgroepen van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;

 

Overwegende dat enkele aanpassingen aan het reglement noodzakelijk zijn hoofdzakelijk ten gevolge van gewijzigde regelgeving;

 

Overwegende dat het opportuun is om in artikel 2 eenzelfde omschrijving toe te voegen van de term "relevante beroepservaring" zoals vermeld in de memorie van toelichting van het besluit van de Vlaamse regering;

 

Overwegende dat artikel 1 van het besluit Vlaamse regering van 23 november 2012 toelaat dat aanvullende voorwaarden op de algemene aanwervingsvoorwaarden door de aanstellende overheid zelf kunnen vastgesteld worden;

 

Overwegende dat het aangewezen is artikel 12 aan te vullen met een vijfde paragraaf voor de tewerkstelling in het statuut van gesubsidieerde contractueel;

 

Overwegende dat overleg met de representatieve vakorganisaties - voorzien in artikel 13 - over functiebeschrijvingen niet vereist is door de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden, noch in het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007;

 

Overwegende dat het stramien voor de opmaak van functiebeschrijvingen wel na vakbondsoverleg werd vastgesteld en het opportuun is de vakbondsorganisaties kennis te geven van de goedgekeurde functiebeschrijvingen;

 

Overwegende dat het om budgettaire redenen aangewezen is het psychologisch onderzoek voorzien in artikel 21 in het mondeling gedeelte van het selectieprogramma voor de functies van niveau A, B en C4-5, enkel te behouden voor het niveau A;

 

Overwegende dat het aangewezen is in artikel 31 betreffende  de selectieprogramma's voor de decretale graden een omschrijving te geven van de termen "schriftelijk gedeelte" en "mondeling gedeelte";

 

Overwegende dat om reden van meer duidelijkheid, het aangewezen is de tekst van artikel 35 betreffende het tewerkstellingspercentage van personen met een arbeidshandicap aan te passen;

 

Overwegende dat artikel 44 bepaalt dat de diensten die een kandidaat ononderbroken tot de datum van zijn statutaire aanstelling op proef, in tijdelijk verband heeft vervuld in dezelfde functie als de functie waarin hij aangesteld wordt, in aanmerking worden genomen voor de proeftijd, op voorwaarde dat het personeelslid daarvoor een gunstig evaluatieresultaat heeft gekregen;

 

Overwegende dat het meer aangewezen is om voormelde mogelijkheid te creëren in plaats van direct te stellen dat die prestaties in tijdelijk verband als proeftijd in aanmerking worden genomen en dat het functioneren in dezelfde functie in tijdelijk verband gunstig wordt geëvalueerd;

 

Overwegende dat indien uit bepaalde elementen van de selectieprocedure zou blijken dat bepaalde competenties in mindere mate aanwezig zijn, een nieuwe proeftijd zou opgelegd kunnen worden;

 

Overwegende dat de stad met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een beheersovereenkomst heeft afgesloten waarbij aan wzc Klateringen 4 voltijdse equivalenten ter beschikking worden gesteld in het kader van een sociaal tewerkstellingsproject voor logistiek bij maaltijdbedelingen;

 

Overwegende dat het past de artikelen 45 en 62 aan te vullen met een bepaling betreffende de evaluatie van personeel dat ter beschikking wordt gesteld;

 

Overwegende dat het opportuun is om in artikel 48 expliciet te vermelden dat er een hoorplicht is ingeval de mogelijkheid bestaat van ontslag na een ongunstige evaluatie van de proefperiode;

 

Overwegende dat het aangewezen is uitdrukkelijk te stellen dat hoofdstuk VIII "De evaluatie tijdens de loopbaan", onverminderd de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten,van toepassing is op de contractuele personeelsleden;

 

Overwegende dat artikel 55 dient aangevuld te worden met een bepaling betreffende het niet tijdig afronden van de evaluatieprocedure binnen de drie maand volgend op de maand waarin de evaluatieperiode afloopt;

 

Overwegende dat het aangewezen is in de artikelen 56 en 65§1 te vermelden dat de evaluatoren het evaluatieverslag ondertekenen alsook voor kennisneming desgevallend de opmerkingen van het personeelslid ondertekenen;

 

Overwegende dat artikel 72 de samenstelling van de beroepsinstantie bepaalt in de evaluatieprocedure, die bestaat uit de twee sectorcoördinatoren en een lid van het managementteam;

 

Overwegende dat het managementteam bestaat uit de secretaris, de financieel beheerder en drie sectorcoördinatoren;

 

Overwegende dat de secretaris geen deel mag uitmaken van de beroepsinstantie waardoor het moeilijk of helemaal niet mogelijk is om een beroepsinstantie samen te stellen tenzij een beroep gedaan wordt op een personeelslid van niveau A van een andere sector als deze waartoe het personeel dat in beroep gaat behoort;

 

Overwegende dat het meer aangewezen is een beroepsinstantie samen te stellen met externe personen, in een decretale graad of in een graad van niveau A of B, met expertise in personeelsevaluatie van het lokaal openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en/of van andere lokale overheden;

 

Gelet op het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het gemeentedecreet van 15 juli 2005;

 

Overwegende dat de gemeentesecretaris en de financieel beheerder door een evaluatiecomité, bestaande uit het college van burgemeester en schepenen en de voorzitter van de gemeenteraad, worden geëvalueerd;

 

Overwegende dat de evaluatieprocedure voor de decretale graden duidelijker kan omschreven worden;

 

Overwegende dat in artikel 104 paragraaf 4de term "onbezoldigde afwezigheid" voor de duidelijkheid beter vervangen worden door "onbezoldigde volledige afwezigheid";

 

Overwegende dat het om redenen van overeenkomst in de opsomming van de overheden voor de valorisatie van administratieve anciënniteiten en voor valorisatie van de geldelijke anciënniteit aangewezen is artikel 105 paragraaf 2 te wijzigen;

 

Overwegende dat artikel 108 van de RPR voorziet dat graad-, niveau- en dienstanciënniteit wordt toegekend aan een personeelslid met beroepservaring in de privésector of als zelfstandige, als die beroepservaring relevant is voor de functie waarin het personeelslid wordt aangesteld tot een maximum van negen jaar;

 

Overwegende dat artikel 108bis bepaalt dat aan de in dienst zijnde gesco-personeelsleden die per 1 januari 1987 van het statuut van tewerkgestelde werkloze of derde arbeidscircuit overgestapt zijn naar het gesco-statuut, met ingang van 1 juli 2011 schaal-, graad-, niveau- en dienstaciënniteit toegekend wordt voor hun prestaties als tewerkgestelde werkloze of DAC-er vóór 1987;

 

Overwegende dat voor personeelsleden in dienst die op het ogenblik van hun aanwerving ook relevante beroepservaring konden voorleggen voor de functie waarvoor ze aangenomen werden, het gepast voorkomt naar analogie met artikel 108bis eveneens deze anciënniteiten bij overgangsmaatregel toe te kennen voor maximum 9 jaar voor relevante beroepservaring ingevolge prestaties bij een andere overheid, in de privésector of als zelfstandige met ingang van de eerste van de maand volgende op de datum van de gemeenteraadsbeslissing waarbij onderhavige overgangsmaatregel wordt ingevoerd;

 

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 20 mei 2011 betreffende externe personeelsmobiliteit;

 

Overwegende dat het aangewezen is een aanvang te maken met externe personeelsmobiliteit tussen de lokale overheden, met name het stadsbestuur, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en het autonoom gemeentebedrijf De Kleine Dender door aanpassing van artikel 4 van de rechtspositieregeling en invoeging in titel 2 van een hoofdstuk IV bis "Specifieke bepalingen met betrekking tot externe mobiliteit";

 

Overwegende dat het eveneens opportuun is de mogelijkheid voor terbeschikkingstelling te voorzien in het reglement betreffende de rechtspositieregeling in een hoofdstuk VIII bis van titel 2;

 

Overwegende dat de bestaande geldelijke regel bij heraanstelling in andere functie niet altijd toegepast kan worden voor alle mogelijke gevallen van interne mobiliteit en het opportuun is de regel aan te vullen met een bepaling die rekening houdt met een ruimere toepassing van de interne personeelsmobiliteit;

 

Overwegende dat het aangewezen is de redenen tot definitieve ambtsneerlegging, vermeld in artikel 154 uit te breiden met ziekte of invaliditeit tijdens de proeftijd en eveneens een artikel 157 bis in te voegen ter aanvulling;

 

Overwegende dat in artikel 156 de vijfde alinea kan geschrapt worden omwille van vereenvoudiging;

 

Overwegende dat het aangewezen is in artikel 166 de laatste alinea te wijzigen omdat het aan het uitvoerend orgaan van het bestuur toekomt het individueel jaarsalaris vast te stellen of, na delegatie, aan de gemeentesecretaris, als de gemeenteraad dit bestempelt als een aspect van het dagelijks personeelsbeheer;

 

Overwegende dat artikelen 167 en 168 dienen aangepast te worden aan de gewijzigde bepalingen voor de toekenning van periodieke salarisverhogingen, vastgesteld in artikel 113 en 114 van het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007;

 

Overwegende dat het om redenen van duidelijkheid opportuun is artikel 176 aan te vullen met een derde paragraaf waarin gesteld wordt dat de minimale salarisverhoging een integraal onderdeel van het jaarsalaris is;

 

Overwegende dat de bedragen vermeld in artikel 202 betreffende de eindejaarstoelage geactualiseerd kunnen worden;

 

Overwegende dat de berekeningsbasis voor de toeslag voor overuren, vermeld in artikel 209 paragraaf 3, eveneens de toelage voor opdrachthouderschap of de mandaattoelage dient te vermelden;

 

Overwegende dat de berekeningsbasis voor de verstoringstoeslag, vermeld in artikel 210, eveneens de toelage voor opdrachthouderschap of de mandaattoelage dient te vermelden en het opportuun is de mogelijkheid te voorzien dat de verstoringstoelage kan omgezet worden in inhaalrust;

 

Overwegende dat de toelage voor opdrachthouderschap dient herzien te worden, omdat de bestaande bepaling waarbij de toelage gelijk is 'aan de toelage die het personeelslid zou ontvangen als het een functie van de naast hogere graad zou waarnemen' niet altijd een verhoging van het salaris met zich brengt, omdat de salarisschaal van de naast hogere graad niet altijd hoger is dan de salarisschaal die het personeelslid heeft;

 

Overwegende dat de provinciegouverneur het OCMW-Ninove er op gewezen heeft dat een aanpassing van de rechtspositieregeling noodzakelijk is betreffende artikel 174 waarin de laatste zin "Om gemotiveerde redenen kan hiervan worden afgeweken" dient geschrapt te worden omdat het niet de bedoeling is om geval per geval te bekijken vanaf welke datum de anciënniteiten in aanmerking worden genomen; indien de attesten niet binnen de drie maanden na de indiensttreding worden voorgelegd, geldt de toekenning niet vanaf de datum van effectieve indiensttreding maar vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin de attesten werden binnengebracht; anciënniteiten kunnen niet retroactief toegekend worden;

 

Overwegende dat in titel 8, hoofdstuk V, afdeling 2 de vergoeding voor reiskosten dient aangevuld te worden ingeval er meerdaagse dienstreizen worden gemaakt door het personeel;

 

Overwegende dat door de automatische indexering de maximale onbelastbare fietspremie gestegen is van 0,20 € naar 0,21 € per kilometer;

 

Overwegende dat het opportuun is voor de fietsvergoeding voor verplaatsingen woon-werkverkeer, voorzien in artikel 227, een clausule op te nemen waardoor het bedrag van de fietsvergoeding gekoppeld wordt aan het bedrag dat op grond van de fiscale wetgeving en socialezekerheids-wetgeving vrijgesteld is van belasting en sociale bijdragen en waardoor de rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel in de toekomst niet telkens dient aangepast te worden;

 

Overwegende dat in artikel 228 de omschrijving van "Het personeelslid dat minstens 66% arbeidsongeschikt is," kan vervangen worden door "Het personeelslid dat aan de voorwaarden voldoet voor de toekenning van een parkeerkaart door de bevoegde hogere overheid,";

 

Overwegende dat de sociale premies voorzien in artikel 231 voor eenzelfde waarde kunnen toegekend worden in de vorm van stedelijke geschenkbons;

 

Gelet op de wet van 29 maart 2012 houdende diverse bepalingen, waarin bepaald werd dat elke werknemer per periode van drie maanden activiteit gedurende een kalenderjaar of bij het begin of bij de hervatting van de arbeid recht moet hebben op één week vakantie;

 

Gelet op het koninklijk besluit van 19 juni 2012 tot uitvoering van artikel 17bis van de wetten over de jaarlijkse vakantie van de werknemers gecoördineerd op 28 juni 1971;

 

Overwegende dat deze aanvullende vakantie kortweg Europese vakantie wordt genoemd;

 

Gelet op het koninklijk besluit van 30 augustus 2013 tot wijziging van artikel 3bis van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers wat het stelsel van de aanvullende vakantie;

 

Overwegende dat het opportuun is in artikel 238§1 van de rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel expliciet te vermelden dat voor statutair personeel het vakantiestelsel van de openbare sector wordt toegepast en voor statutairen op proef en de contractuelen de regeling privé-sector;

 

Overwegende dat voor de gesubsidieerde contractuelen de jaarlijkse vakantie geregeld wordt in artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen;

 

Overwegende dat de bepalingen van het Europees verlof toepasselijk kunnen gemaakt worden op de gesubsidieerde contractuelen;

 

Overwegende dat het noodzakelijk is artikel 278 aan te passen aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 augustus 2012 tot wijziging van het stelsel van loopbaanonderbreking voor wat de openbare sector betreft en een overgangsmaatregel vast te stellen;

 

Overwegende dat artikel 289 betreffende het ouderschap in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan dient aangepast te worden aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 31 mei 2012 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan;

 

Overwegende dat het koninklijk besluit van 31 mei 2012 eveneens voorziet dat de werknemer voortaan het recht heeft om een aangepaste arbeidsregeling of werkrooster aan te vragen voor een periode van maximum 6 maanden volgend op het ouderschapsverlof;

 

Gelet op het koninklijk besluit van 10 oktober 2012 tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid;

 

Overwegende dat het aangewezen is afdeling 5 "Loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid " van hoofdstuk XI van titel 9 van de rechtspositieregeling aan te passen aan de wijzigingen van het koninklijk besluit van 10 oktober 2012;

 

Overwegende dat de Raad van Europa de toekenning van een verlof dat langer duurt dan de bloedgift en de verplaatsing hiervoor beschouwt als een compensatie die onverenigbaar is met het vrijwillig en onbetaald karakter van de donatie;

 

Overwegende dat de Vlaamse overheid de dienstvrijstelling voor het geven van bloed, plasma of plaatjes beperkt heeft tot de benodigde duur van de gift en een maximale verplaatsingstijd van twee uur;

 

Overwegende dat artikel 315 paragraaf 1 punt 5 in die zin dient gewijzigd te worden;

 

Gelet op de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid;

 

Overwegende dat het Vlaams Parlement op 4 juli 2012 beslist heeft om de gemeenschappelijke en provinciale besturen uit te sluiten uit het toepassingsgebied van de wet van 10 april 1995 vanaf 1 januari 2013, maar een overgangsmaatregel voorziet voor de personeelsleden die nu gebruik maken van de vrijwillige vierdagenweek en de halftijdse vervroegde uittreding;

 

Overwegende dat artikelen 327 tot en met 330 dienen opgeheven te worden vanaf 1 januari 2013 en een overgangsmaatregel dient getroffen te worden;

 

Overwegende dat bijlage I "Diplomavoorwaarden" geregeld zou dienen geactualiseerd te worden omwille van nieuwe soorten diploma's, en het daarom meer aangewezen in bijlage I te verwijzen naar het desbetreffende ministerieel besluit van 19 februari 2013 tot vaststelling van de lijst van erkende diploma's of getuigschriften per niveau ter uitvoering van artikel 11, § 2, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositieregeling van de secretaris en ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;

 

Overwegende dat bijlage IV – Bijzondere aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden enkel nog de voorwaarden voor de functies waar de gemeenteraad aanstellende overheid voor is dient te bevatten;

 

Overwegende dat het aangewezen is de mogelijkheid tot het behalen van een diploma of getuigschrift – waarvan het bezit een aanwervingsvereiste is – ten laste van het bestuur tijdens de proeftijd, te schrappen uit budgettaire overwegingen en omwille van de billijkheid tegenover personeelsleden die voorheen reeds op eigen kosten het diploma of getuigschrift verwierven;

 

Gelet op het advies van het managementteam van 20 november 2013;

 

Overwegende dat deze materie aan syndicaal overleg werd onderworpen op 9 december 2013;

 

Beslist,

 

 

met éénparigheid van stemmen

 

 

Het reglement "rechtspositieregeling voor het gemeentepersoneel" vastgesteld door de gemeenteraad in zitting van 18 december 2008 en gewijzigd op 18 juni 2009, 24 september 2009, 22 oktober 2009, 28 januari 2010, 4 maart 2010, 31 maart 2011 en 15 december 2011, wordt gewijzigd als volgt:

 

Artikel 2 wordt aangevuld met een punt 33, als volgt:

33. Relevante beroepservaring: Is werkervaring in een functie die én naar diplomaniveau én naar functie-inhoud betekenisvol is en van expertise getuigt voor de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt. De beoordelingsruimte wordt afgebakend en beperkt door de voorwaarden voor de functie en door het functieprofiel en is ook niet groter. Als het functieprofiel van de vacante functie verwijst naar een lijnfunctie met leidinggevende verantwoordelijkheid, dan moet de beroepservaring van de kandidaat zich eveneens in een lijnfunctie situeren om voor valorisatie in aanmerking te komen. Als het functieprofiel verwijst naar expertise, dan kan de ervaring van een kandidaat gevaloriseerd worden, op voorwaarde dat die kandidaat beroepservaring in die expertise voorlegt en aantoont dat hij een functie van hetzelfde niveau als de vacante expertfunctie heeft uitgeoefend. Zowel algemene als specifieke voorwaarden voor de functie zijn een element in de vergelijking. Alleen ervaring met het diploma of met het diplomaniveau die ook gelden voor de vacante functie en die, in voorkomend geval ook beantwoordt aan aanvullende specifieke voorwaarden, komt in aanmerking voor valorisatie.

 

Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:

Paragraaf 1

De aanstellende overheid begeeft een betrekking, vacant in de personeelsformatie, ongeacht haar rangindeling via:

 

  1. een aanwervingsprocedure;

 

  1. een bevorderingsprocedure;

 

  1. een procedure van interne mobiliteit;

 

  1. een combinatie van de procedures (1 + 2, 1 + 3, 2 + 3 of 1 + 2 + 3).

 

De aanstellende overheid beslist bij de vacantverklaring van een betrekking bij wijze van bevordering of bij wijze van interne personeelsmobiliteit, of ze een beroep doet op externe personeelsmobiliteit conform de bepalingen van hoofdstuk IV bis.

 

Bij een combinatie van procedures blijven de specifieke regels van elke procedure gelden. Essentieel is echter dat de selectie bij elke procedure focust op precies dezelfde selectiecriteria en competentievereisten voor de functie.

De aanstellende overheid verklaart de betrekking open.

 

De aanstellende overheid kan binnen de grenzen van de personeelsformatie eveneens beslissen tot uitbreiding van de wekelijkse prestaties van een deeltijdse betrekking of tot omzetting in een voltijdse betrekking. In dit geval gelden artikel 6, §2 en 9, §5, tweede lid van deze rechtspositieregeling.

 

Paragraaf 2

Bij de aanwervingsprocedure worden tegelijk personen extern aan het bestuur en personeelsleden van het bestuur uitgenodigd om zich kandidaat te stellen voor de betrekking.

Bij de bevorderingsprocedure en bij de procedure van interne personeelsmobiliteit worden alleen leden van het gemeentepersoneel uitgenodigd om zich voor de vacante betrekking kandidaat te stellen.

Indien de aanstellende overheid bij de procedure van interne mobiliteit of externe personeelsmobiliteit beslist of er eveneens een beroep gedaan wordt op externe personeelsmobiliteit conform de bepalingen van hoofdstuk IVbis, worden eveneens de personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en van het AGB De Kleine Dender uitgenodigd om zich voor de vacante betrekking kandidaat te stellen.

 

 

In artikel 7 worden de woorden "De gemeenteraad" vervangen door "De aanstellende overheid".

 

Artikel 12 wordt aangevuld met:

"Paragraaf 5

In afwijking van paragraaf 1 moeten de kandidaten voor een GESCO-functie voldoen aan de GESCO-voorwaarden op datum van hun indiensttreding."

 

In artikel 13 paragraaf 2 wordt in de eerste zin de woorden "en de representatieve vakorganisaties" geschrapt.

 

Artikel 13 paragraaf 2 wordt aangevuld als volgt: "De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties zullen in kennis gesteld worden van de vastgestelde functiebeschrijvingen."

 

In artikel 21 paragraaf 2 worden de bepalingen van "Mondeling gedeelte" vervangen door:

"1. Conpetentiegericht interview

In deze proef wordt nagegaan in welke mate het profiel van de kandidaat overeenstemt met het profiel van de functie en wordt gepeild naar de competenties voor het werkdomein. Beoordeling op 20 punten.

 

2. Verdedigen van het functiegericht praktijkgeval met powerpoint-presentatie. Beoordeling op 40 punten.

 

Om geslaagd te zijn in de mondelinge proef dient de kandidaat 50 % van het totaal te behalen."

 

In artikel 31 wordt na de woorden "Schriftelijk gedeelte" volgende tekst ingelast: "Het schriftelijk gedeelte test de administratieve, organisatorische en beleidsadviserende kwaliteiten op niveau van deze functie. Dit gedeelte wordt afgelegd op pc.

In hetzelfde artikel wordt na de woorden "Mondeling gedeelte" ingelast:"Het mondeling gedeelte bestaat uit een psychologisch onderzoek, een competentiegericht interview en een presentatieoefening (verdedigen van het functiegericht praktijkgeval). Tijdens de presentatieoefening en het competentiegericht interview wordt getoetst naar de overeenstemming van het profiel van de kandidaat met de specifieke vereisten van de functie.

 

De volgende bepalingen worden opgenomen in titel 2, tussen hoofdstuk IV en hoofdstuk V:

Afdeling I. Externe personeelsmobiliteit voor personeelsleden van overheden met hetzelfde werkingsgebied

Onderafdeling I. Toepassingsgebied en algemene bepalingen

Artikel 34bis.1

Deze afdeling is van toepassing op personeelsleden van de eigen gemeente, het lokaal openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en het AGB De Kleine Dender.

 

Artikel 34bis.2

De externe personeelsmobiliteit van de in artikel 34bis.1 vermelde overheden wordt als de aanstellende overheid er gebruik wenst van te maken, verwezenlijkt op de volgende manieren:

1° door deelname aan de procedure voor interne personeelsmobiliteit;

2° door deelname aan de bevorderingsprocedure.

Bij de toepassing van de externe personeelsmobiliteit voor personeelsleden van de in artikel 34bis.1 vermelde overheden worden dus niet alleen personeelsleden in dienst bij de gemeente uitgenodigd om zich kandidaat te stellen voor de vacante betrekking, maar ook de personeelsleden bedoeld in artikel 34bis.1.

 

Artikel 34bis.3

De externe personeelsmobiliteit voor personeelsleden van de in artikel 34bis.1 vermelde overheden is enkel van toepassing op de volgende betrekkingen:

1° de statutaire betrekkingen;

2° bestendige contractuele betrekkingen op de personeelsformatie van de gemeente;

Ze is niet van toepassing op de betrekkingen van secretaris en financieel beheerder.

 

Artikel 34bis.4

De volgende personeelsleden kunnen zich kandidaat stellen voor deelname aan de procedure van interne personeelsmobiliteit of voor deelname aan de bevorderingsprocedure voor een vacature:

1° de vast aangestelde statutaire personeelsleden, ongeacht hun administratieve toestand;

2° de contractuele personeelsleden die beantwoorden aan de criteria om bij de eigen overheid in aanmerking te komen voor deelname aan de procedure van interne personeelsmobiliteit, respectievelijk aan de bevorderingsprocedure.

 

Onderafdeling II. Procedure en voorwaarden

Artikel 34bis.5

Als de aanstellende overheid bij de vacantverklaring van een betrekking beslist, dat ze een beroep doet op externe personeelsmobiliteit voor personeelsleden van de in artikel 34bis.1 vermelde overheden, dan deelt ze haar beslissing mee aan die andere overheid of overheden, samen met het verzoek aan die andere overheid of overheden om de vacature intern bekend te maken.

 

Artikel 34bis.6

De regels voor het vacaturebericht, over de wijze van kandidaatstelling en over de termijn van de kandidaatstelling die van toepassing zijn bij de procedure van interne personeelsmobiliteit en bij de bevorderingsprocedure, zijn ook van toepassing als de aanstellende overheid een beroep doet op kandidaten van een andere overheid.

De bekendmaking van de vacature door de andere overheid gebeurt via de interne bekendmakingskanalen die in de plaatselijke rechtspositieregeling van die andere overheid gebruikt worden bij de toepassing van de procedure van interne personeelsmobiliteit, respectievelijk de bevorderingsprocedure.

 

Artikel 34bis.7

Het personeelslid van een andere overheid dat zich kandidaat stelt voor de deelname aan de procedure van interne personeelsmobiliteit, moet voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de voorwaarden voor de interne personeelsmobiliteit.

Het personeelslid van een andere overheid dat zich kandidaat stelt voor deelname aan de bevorderingsprocedure, moet voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de bevorderingsvoorwaarden voor de vacante betrekking.

 

Artikel 34bis.8

Kandidaten van een andere overheid moeten op dezelfde wijze als kandidaten van de eigen overheid:

1° aantonen dat ze voldoen aan de competentievereisten voor de vacante betrekking bij deelname aan de procedure van interne personeelsmobiliteit;

2° slagen voor de selectieprocedure bij deelname aan de bevorderingsprocedure.

 

Onderafdeling III. De aanstelling van het personeelslid dat overkomt van een andere overheid

Artikel 34bis.9

De geselecteerde kandidaat die overkomt van een andere overheid, wordt aangesteld in de betrekking waarvoor hij zich kandidaat gesteld heeft. De kandidaat voor een statutaire betrekking wordt in statutair dienstverband aangesteld. De kandidaat voor een contractuele betrekking wordt in contractueel dienstverband aangesteld.

Het statutair personeelslid wordt onderworpen aan een proeftijd van 1 maand voor betrekkingen van niveau C, D en E en 3 maanden voor de betrekkingen van A en B-niveau. Het contractueel personeelslid wordt naar aanleiding van een bevorderingsprocedure onderworpen aan een proeftijd waarvan de duurtijd dezelfde is als die voor interne personeelsleden voor deze functie.

 

Artikel 34bis.10

De aanstellende overheid bezorgt een kopie van de aanstellingsbeslissing aan de overheid van herkomst van de kandidaat.

De aanstellende overheid bepaalt de datum of de termijn van indiensttreding van het geselecteerde personeelslid. Het personeelslid dat overkomt van een andere overheid legt bij zijn indiensttreding opnieuw de eed af.

 

Onderafdeling IV. Administratieve anciënniteiten en andere arbeidsvoorwaarden

Artikel 34bis.11

§1. Het personeelslid dat overkomt van een andere overheid als gevolg van deelname aan de procedure van interne personeelsmobiliteit behoudt na zijn aanstelling in de nieuwe betrekking de salarisschaal en de schaalanciënniteit die het verworven had in de functionele loopbaan van zijn vorige betrekking, als met de nieuwe betrekking dezelfde functionele loopbaan verbonden is.

Als het personeelslid aangesteld wordt in een betrekking van dezelfde rang waarmee een andere functionele loopbaan met andere salarisschalen verbonden is, dan behoudt het zijn schaalanciënniteit en wordt het met die schaalanciënniteit ingeschaald in de daarmee overeenstemmende salarisschaal van de nieuwe functionele loopbaan.

§2. Het personeelslid dat overkomt van een andere overheid als gevolg van deelname aan de bevorderingsprocedure krijgt na zijn aanstelling in de nieuwe betrekking de eerste salarisschaal van de functionele loopbaan die verbonden is met de nieuwe betrekking. De schaalanciënniteit begint opnieuw vanaf nul te lopen.

De regeling van de gegarandeerde salarisverhoging bij bevordering naar een graad van een hoger niveau is ook van toepassing op het personeelslid dat als gevolg van een bevordering naar een graad van een hoger niveau overkomt van een andere overheid.

§3. In afwijking van paragraaf 1 wordt ervaring in de privésector of als zelfstandige die bij de andere overheid gevaloriseerd werd in de schaalanciënniteit, alleen gevaloriseerd in de schaalanciënniteit voor zover die valorisatieregeling ook bestaat voor het eigen personeel.

Ervaring in de privésector of als zelfstandige die bij de andere overheid gevaloriseerd werd in de geldelijke anciënniteit, wordt alleen gevaloriseerd in de geldelijke anciënniteit voor zover die valorisatieregeling ook bestaat voor het eigen personeel.

 

Artikel 34bis.12

De niveau-anciënniteit en de dienstanciënniteit die het personeelslid verworven had bij de andere overheid, worden volledig in aanmerking genomen voor de vaststelling van de niveau-anciënniteit en de dienstanciënniteit.

De regels voor de vaststelling van de graadanciënniteit na aanstelling in een andere graad bij de toepassing van de procedure van interne personeelsmobiliteit zijn ook van toepassing op het personeel dat overkomt van de andere overheid en dat aangesteld wordt in een andere graad.

Na bevordering neemt de graadanciënniteit in de nieuwe graad een aanvang.

 

Artikel 34bis.13

Het personeelslid dat overkomt van een andere overheid, is onderworpen aan de regels over de jaarlijkse vakantie, de feestdagen en de andere verloven en afwezigheden die gelden bij de overheid waar het aangesteld wordt. Er zijn geen overgangsbepalingen van toepassing.

De regels over het ziektekrediet bij de overheid waarbij het vast aangestelde statutaire personeelslid wordt aangesteld, zijn van toepassing, met dien verstande dat de jaren dienstactiviteit en de al opgenomen ziektedagen bij de andere overheid, meegerekend worden voor de vaststelling van het aantal dagen ziektekrediet.

 

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

"Tenminste 2% van het totale aantal personeelsleden binnen het bestuur, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, bestaat uit personen met een arbeidshandicap."

 

Artikel 44 wordt vervangen door:

"De diensten die een kandidaat ononderbroken tot de datum van zijn statutaire aanstelling op proef, in tijdelijk verband heeft vervuld in dezelfde functie als de functie waarin hij aangesteld wordt, kunnen in aanmerking worden genomen voor de proeftijd, op voorwaarde onder meer dat het personeelslid voor het uitoefenen van deze functie in tijdelijk verband een gunstig evaluatieresultaat heeft gekregen. Indien uit bepaalde elementen van de selectieprocedure zou blijken dat bepaalde competenties in mindere mate aanwezig zijn, kan een nieuwe proeftijd voorzien worden."

 

Artikel 45 wordt aangevuld met een derde alinea: "Indien het personeelslid ter beschikking gesteld is van een ander lokale overheid of een autonoom gemeentebedrijf, kunnen de evaluatoren zich bij de leidinggevende personen onder wiens toezicht het ter beschikking gesteld personeelslid werkt bevragen voor de evaluatie."

 

In artikel 48 wordt de tweede alinea als volgt aangevuld:

" De aanstellende overheid hoort het personeelslid vooraf."

 

Artikel 52 wordt aangevuld als volgt:

"Dit hoofdstuk is van toepassing op de contractuele personeelsleden, onverminderd de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten."

 

In artikel 55 wordt volgende alinea toegevoegd:

"Indien de personeelsleden niet binnen deze termijn geëvalueerd worden, worden zij geacht gunstig geëvalueerd te zijn, tenzij het niet afronden binnen de termijn te wijten is aan de langdurige afwezigheid van het personeelslid. Het gesprek en verslag waarvan sprake in artikel 64 en 65 worden bij de terugkeer van het personeelslid zo spoedig mogelijk afgerond, waarbij de termijn uit artikel 59 wordt gerespecteerd."

 

Aan artikel 56 wordt volgende zin toegevoegd: "De evaluatoren ondertekenen het evaluatieverslag en tekenen, in voorkomend geval, voor kennisneming de opmerkingen van het personeelslid."

 

Artikel 62 wordt aangevuld met een achtste alinea: "Indien het personeelslid ter beschikking gesteld is van een ander lokale overheid of een autonoom gemeentebedrijf, kunnen de evaluatoren zich bij de leidinggevende personen onder wiens toezicht het ter beschikking gesteld personeelslid werkt schriftelijk bevragen voor de evaluatie."

 

In artikel 65 paragraaf 1 wordt de derde alinea gewijzigd als volgt: "De evaluatoren ondertekenen het evaluatieverslag. Indien het personeelslid opmerkingen formuleerde, tekenen de evaluatoren voor kennisneming van de opmerkingen."

 

Artikel 72 paragraaf 1 en 2 wordt vervangen door:

De beroepsinstantie bestaat uit drie externe leden aangesteld door het college van burgemeester en schepenen onder het personeel van het lokaal OCMW-bestuur of andere lokale besturen, in een decretale graad of in een graad van niveau A of B, met expertise in personeelsevaluatie. Eén van de leden wordt aangeduid als voorzitter. De beroepsinstantie bestaat bij voorkeur uit leden van verschillend geslacht. Aanverwanten tot in de derde graad van de persoon die beroep aantekent, worden geweerd.

De beroepsinstantie wordt bijgestaan door een secretaris-notulist zonder stemrecht. De secretaris-notulist is een personeelslid van de personeelsdienst.

 

De tekst van "Afdeling 6. Specifieke bepalingen voor de evaluatie van de gemeentesecretaris en de financieel beheerder van de gemeente" wordt vervangen door :

 

Onderafdeling 1. de evaluatie tijdens de proeftijd

 

Artikel 78

Met toepassing van artikel 115, tweede lid, GD, worden de gemeentesecretaris en de financieel beheerder op proef geëvalueerd door een evaluatiecomité, bestaande uit het college van burgemeester en schepenen en de voorzitter van de gemeenteraad.

 

Het evaluatiecomité wordt voorgezeten door de voorzitter van de raad.

 

Het evaluatiecomité heeft uiterlijk binnen een termijn van één maand na de indiensttreding een planningsgesprek met de op proef aangestelde functiehouder waarin concrete afspraken worden gemaakt voor de actieve inwerking en de integratie van de betrokkene en de evaluatiecriteria die van toepassing zijn voor de beoordeling van de functie worden besproken. Van dit planningsgesprek wordt een verslag opgemaakt dat ondertekend wordt door de voorzitter van het evaluatiecomité en de functiehouder.

 

Voor de gemeentesecretaris worden de evaluatiecriteria door de gemeenteraad vastgelegd na overleg tussen hem/haar en het college van burgemeester en schepenen.

 

Voor de financieel beheerder worden de evaluatiecriteria door de gemeenteraad vastgesteld na diens overleg met de stadssecretaris en het college van burgemeester en schepenen. De onafhankelijkheid waarmee de financieel beheerder bepaalde in het Gemeentedecreet vermelde taken uitvoert, mag niet het voorwerp zijn van evaluatie. De mate waarin hij/zij zich inzet voor de uitvoering van die taken is wel een element in de evaluatie.

 

De evaluatie gebeurt op basis van een voorbereidend rapport, opgesteld door externe deskundigen in het personeelsbeleid. Het voorbereidend rapport wordt opgemaakt op basis van een evaluatiegesprek tussen de externe deskundigen en de functiehouder en op basis van een onderzoek over de wijze van functioneren van de functiehouder, waarbij de burgemeester, de leden van het managementteam en de voorzitter van de gemeenteraad betrokken worden.

 

Om hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid te waarborgen zullen voormelde externe deskundigen geen andere opdrachten betreffende selectie of consulting voor het bestuur kunnen uitvoeren.

De regels voor de opmaak van het verslag van het planningsgesprek van het college van burgemeester en schepenen en voor het voorbereidend rapport van de externe deskundigen die van toepassing zijn op de evaluatie tijdens de loopbaan, zijn ook van toepassing op de evaluatie van de proeftijd.

 

Het evaluatiecomité stemt over het evaluatieresultaat gunstig of ongunstig. Bij staking van stemmen wordt het betrokken personeelslid geacht te voldoen.

Artikel 79

De gemeentesecretaris en de financieel beheerder krijgen tussentijds feedback over hun manier van functioneren.

Artikel 80

Als de proeftijd van de gemeentesecretaris en van de financieel beheerder voor de helft verstreken is, wordt een tussentijds evaluatiegesprek gevoerd:

1. tussen de gemeentesecretaris en het college van burgemeester en schepenen;

2. tussen de financieel beheerder van de gemeente en het college van burgemeester en schepenen en de gemeentesecretaris.

 

In het tussentijds evaluatiegesprek wordt een stand van zaken opgemaakt over de mate waarin de inwerking van de functiehouder in zijn functie vordert en hij voldoet aan de functievereisten. Zo nodig worden bijsturingen afgesproken. Het tussentijds evaluatiegesprek heeft de waarde van een formeel communicatiemoment en komt niet in de plaats van de eindevaluatie van de proeftijd.

 

Artikel 81

Voor het einde van de proeftijd vindt de eindevaluatie van de proeftijd plaats door het evaluatiecomité vermeld in artikel 78.

 

De deskundigen leveren het voorbereidend rapport over de proeftijd, vermeld in artikel 78, en het college van burgemeester en schepenen levert het verslag vermeld in artikel 78 in bij de voorzitter van het evaluatiecomité dat de eindevaluatie uitspreekt in de laatste maand van de proeftijd.

 

Artikel 82

Het resultaat van de eindevaluatie van de proeftijd is gunstig of ongunstig. Bij staking van stemmen is het evaluatieresultaat gunstig.

 

De gemeentesecretaris en de financieel beheerder op proef die na het verstrijken van de proeftijd op grond van een ongunstig resultaat van de eindevaluatie niet in aanmerking komt voor de vaste aanstelling in statutair verband wordt door de gemeenteraad ontslagen.

 

Artikel 83

Het evaluatiecomité kan een verlenging van de proeftijd voorstellen, als uit de eindevaluatie blijkt dat de duur van de proeftijd niet volstaat om tot een gefundeerd evaluatieresultaat te komen. De proeftijd wordt verlengd met maximaal 12 maanden.

 

In voorkomend geval beslist de gemeenteraad over de verlenging van de proeftijd.

 

De gemeentesecretaris en de financieel beheerder op proef wordt na afloop van de verlengde proeftijd opnieuw geëvalueerd volgens dezelfde procedure. Als hij op grond van het ongunstige resultaat van die evaluatie niet in aanmerking komt voor de vaste aanstelling in statutair verband, wordt hij door de raad ontslagen.

 

Artikel 84

Na afloop van de proeftijd behouden de gemeentesecretaris en de financieel beheerder op proef hun hoedanigheid van op proef aangesteld personeelslid, tot de gemeenteraad beslist over de vaste aanstelling in statutair verband of het ontslag.

 

De gemeenteraad neemt zijn beslissing tot ontslag uiterlijk binnen twee maanden na de eindevaluatie van het evaluatiecomité.

 

Het ontslag wordt gegeven in overeenstemming met de bepalingen van artikel 157.

 

Onderafdeling 2. de evaluatie tijdens de loopbaan

 

Artikel 85

Met toepassing van artikel 115, tweede lid, GD, worden de gemeentesecretaris en de financieel beheerder geëvalueerd door een evaluatiecomité, bestaande uit het college van burgemeester en schepenen en de voorzitter van de gemeenteraad.

 

Het evaluatiecomité wordt voorgezeten door de voorzitter van de raad.

 

Een planningsgesprek heeft plaats in de eerste maand van een evaluatieperiode.

De evaluatie gebeurt op basis van een voorbereidend rapport, opgesteld door externe deskundigen in het personeelsbeleid, en op basis van een verslag van het college van burgemeester en schepenen.

 

Om hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid te waarborgen zullen voormelde externe deskundigen geen andere opdrachten betreffende selectie of consulting voor het bestuur kunnen uitvoeren.

 

Artikel 86

De gemeentesecretaris en de financieel beheerder worden tweejaarlijks geëvalueerd.

Artikel 59, tweede en derde lid, over de minimale prestatietermijn is van toepassing op de gemeentesecretaris en de financieel beheerder.

 

De evaluatie heeft betrekking op de periode die volgt op de vorige evaluatieperiode.

 

Artikel 87

De evaluatie wordt uitgevoerd op basis van vooraf vastgestelde evaluatiecriteria die opgenomen worden in de functiebeschrijving.

De evaluatiecriteria voor de gemeentesecretaris worden vastgesteld na overleg van de functiehouder en het college van burgemeester en schepenen.

 

De evaluatiecriteria voor de financieel beheerder van de gemeente worden vastgesteld na overleg van de functiehouder, met de gemeentesecretaris en het college van burgemeester en schepenen.

 

Na het overleg bespreekt het college van burgemeester en schepenen de voorgestelde evaluatiecriteria met de externe deskundigen in het personeelsbeleid die verantwoordelijk zijn voor het voorbereidend rapport voor de evaluatie en stuurt het zo nodig bij.

 

Artikel 88

De onafhankelijkheid waarmee de financieel beheerder de taken vermeld in artikel 94, 162, 165, en 166, GD uitvoert, mag niet het voorwerp zijn van evaluatie. De mate waarin hij zich inzet voor de uitvoering van die taken is wel een aandachtspunt in de evaluatie.

 

Artikel 89

De evaluatie wordt uitgevoerd op basis van volgende stappen:

1. het opstellen van een evaluatiedocument, waarin de evaluatiecriteria en gedragscompetenties uit de functiebeschrijving vermeld worden en waarin kan aangegeven worden in welke mate en op welke wijze de functiehouder gepresteerd heeft in de verschillende resultaatgebieden en voldaan heeft aan de gedragscompetenties

 

2. voorstelling en toelichting van het evaluatiedocument aan het evaluatiecomité en het managementteam

 

3. een interview door het evaluatiecomité met de functiehouder waarin nagegaan wordt in welke mate en op welke wijze hij of zij aan de vastgestelde evaluatiecriteria en gedragscompetenties voldaan heeft

 

4. het anoniem laten invullen van een exemplaar van dit evaluatiedocument door de leden van het evaluatiecomité enerzijds en de leden van het managementteam anderzijds

 

5. het opmaken van een verslag aan de hand van de resultaten uit de evaluatiedocumenten door het evaluatiecomité.

De evaluatiedocumenten maken geen deel uit van het evaluatiedossier. De resultaten ervan worden verwerkt tot conclusies in een verslag.

 

Het voorbereidend rapport van de externe deskundigen bevat per evaluatiecriterium de relevante informatie, die ingewonnen wordt met behulp van:

a) een interview met de functiehouder waarin nagegaan wordt in welke mate en op welke wijze hij of zij aan de vastgestelde evaluatiecriteria, resultaatverbintenissen of afspraken voldaan heeft;

b) een interview met de leden van het managementteam enerzijds en een aantal medewerkers van de geëvalueerde anderzijds, waarin gepeild wordt naar de mate waarin en de wijze waarop de functiehouder voldaan heeft aan de vastgestelde evaluatiecriteria, resultaatverbintenissen of afspraken.

 

De interviews maken geen deel uit van het evaluatiedossier.

 

De vaststellingen uit de interviews worden per evaluatiecriterium verwerkt in het voorbereidend rapport.

 

6. het voorstellen en toelichten van het voorbereidend rapport door de externe deskundigen aan het evaluatiecomité

 

Artikel 90

De gemeentesecretaris en de financieel beheerder krijgen tussentijds feedback over hun manier van functioneren.

 

De feedback neemt de vorm aan van een functioneringsgesprek tussen het evaluatiecomité en de betrokken functiehouder tijdens de lopende evaluatieperiode. Als daar aanleiding toe is, worden concrete afspraken gemaakt ter verbetering van het functioneren van de functiehouder. Van dit gesprek wordt een verslag opgemaakt, dat ondertekend wordt door beide partijen.

 

Een functioneringsgesprek vindt plaats op vraag van de functiehouder of van het evaluatiecomité. Het gaat om een sturend overleg tussen het evaluatiecomité en de functiehouder over het functioneren in zijn functie en werksituatie. Het doel van het functioneringsgesprek is de functiehouder te begeleiden bij het verbeteren van de uitoefening van zijn functie en aan de belemmeringen in het functioneren te verhelpen. Zowel de functiehouder als het evaluatiecomité kunnen te bespreken punten aanbrengen.

 

Als feiten of gedragingen van de functiehouder een negatieve weerslag kunnen hebben op de evaluatie, nodigt het college van burgemeester en schepenen de functiehouder in elk geval uit voor een functioneringsgesprek.

 

Zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid zoals vermeld in voorgaand lid, vindt een functioneringsgesprek plaats als de evaluatieperiode voor de helft is verstreken.

 

Het functioneringsgesprek resulteert in schriftelijke afspraken over bepaalde aandachtspunten. De functiehouder en het college van burgemeester en schepenen ondertekenen de afspraken en krijgen er een exemplaar van.

 

Onderafdeling 3. de evaluatieresultaten en de gevolgen van de evaluatie

 

Artikel 91

Het evaluatieresultaat is gunstig of ongunstig.

Het gunstige evaluatieresultaat is ofwel:

1. uitzonderlijk;

2. gunstig;

 

Het ongunstige evaluatieresultaat is ofwel:

1. geheel onvoldoende;

2. ongunstig.

 

Artikel 92

 

Paragraaf 1

De gemeentesecretaris en de financieel beheerder van wie uit de evaluatie blijkt dat hij uitzonderlijk heeft gepresteerd in relatie tot de evaluatiecriteria en de gedragscompetenties krijgt een managementstoelage zoals vastgesteld in artikel 214 §2.

 

Paragraaf 2

De gemeentesecretaris en de financieel beheerder met een evaluatieresultaat dat geheel onvoldoende is, ondergaat een blokkering van de eerstvolgende periodieke salarisverhoging met één jaar.

 

De gemeentesecretaris en de financieel beheerder met een evaluatieresultaat dat geheel onvoldoende is, en dat naar aanleiding van een eerdere geheel onvoldoende evaluatie een salarisblokkering onderging, wordt ontslagen.

 

Het ontslag is alleen mogelijk als uit een tussentijdse evaluatie na een periode van ten minste een half jaar die volgt op de kennisgeving van het ongunstige evaluatieresultaat aan de functiehouder, manifest blijkt dat hij nog steeds niet voldoet.

 

De gemeenteraad beslist over het ontslag wegens beroepsongeschiktheid. Hij hoort de betrokkene vooraf.

 

Het ontslag van de vast aangestelde statutaire functiehouder verloopt volgens de regels, vermeld in artikel 158.

 

In hoofdstuk X van titel 2, wordt in artikel 104 paragraaf 4, derde lid tussen het woord "onbezoldigde" en het woord "afwezigheid" het woord "volledige" ingevoegd.

 

In artikel 105 wordt paragraaf 2 gewijzigd als volgt:

"Onder overheid wordt in artikel 104 verstaan:

  1. de provincies, de gemeenten en de OCMW's van België, de publiekrechtelijke verenigingen waarvan ze deel uitmaken en de instellingen die eronder ressorteren;
  2. de diensten en instellingen van de federale overheid, van de gemeenschappen en gewesten en de internationale instellingen waarvan ze lid zijn;
  3. de diensten en instellingen en de lokale overheden van een lidstaat van de Europese unie of van de Europese Economische Ruimte;
  4. de gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen of de gesubsidieerde vrije centra voor leerlingenbegeleiding;
  5. de publiekrechtelijke en vrije universiteiten;
  6. elke andere instelling naar Belgisch recht of naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die beantwoordt aan collectieve behoeften van algemeen of lokaal belang en waarbij in de oprichting of bijzondere leiding ervan het overwicht van de overheid tot uiting komt."

 

Er wordt een artikel 108ter ingevoegd als volgt:

"Aan het in dienst zijnde personeelslid dat, op het ogenblik van aanwerving relevante beroepservaring kon voorleggen voor de functie waarvoor het personeelslid bij het bestuur aangeworven is, wordt met ingang van de raadsbeslissing waarmee onderhavige overgangsmaatregel wordt ingevoerd, graadanciënniteit, niveauanciënniteit, dienstanciënniteit en schaalanciënniteit tot een maximum van negen jaar toegekend voor prestaties bij een andere overheid, in de privésector of als zelfstandige."

 

In artikel 139 wordt tussen de eerste en de tweede alinea volgende alinea toegevoegd:

"Het personeelslid dat heraangesteld wordt in een functie waarmee een andere functionele loopbaan met andere salarisschalen verbonden is, behoudt zijn schaalanciënniteit en wordt met die schaalanciënniteit ingeschaald in de overeenstemmende salarisschaal van de nieuwe functionele loopbaan. Het personeelslid dat als gevolg van die inschaling een lager jaarsalaris zou krijgen, behoudt zijn vorige jaarsalaris op persoonlijke titel zolang dat gunstiger is."

 

Na artikel 139 wordt een hoofdstuk VIII bis Terbeschikkingstelling ingevoegd als volgt :

"HOOFDSTUK VIII bis Terbeschikkingstelling

Artikel 139bis

§1. Het vast aangestelde personeelslid kan met zijn akkoord ter beschikking gesteld worden van een gebruiker onder de voorwaarden die in dit hoofdstuk bepaald worden.

 

§2. In toepassing van artikel 144bis van de Nieuwe Gemeentewet kan het contractueel aangestelde personeelslid met zijn akkoord ter beschikking gesteld worden van een gebruiker, onder de voorwaarden bepaald in artikel 144bis van de Nieuwe Gemeentewet, en aangevuld met de voorwaarden die in dit hoofdstuk verder bepaald worden. Het contractueel aangestelde personeelslid kan niet ter beschikking gesteld worden zolang zijn proeftijd loopt.

 

Artikel 139ter

§1. Naast de gemeente oefent ook de gebruiker werkgeversgezag uit over het ter beschikking gesteld personeelslid. De gebruiker kan instructies en bevelen geven, en afspraken maken met het personeelslid.

 

§2. Het ter beschikking gesteld personeelslid is onderworpen aan de arbeidsorganisatie van de gebruiker. Met arbeidsorganisatie wordt in dit geval onder meer bedoeld: de arbeidsduur, de feestdagenregeling, de zondagsrust, de vrouwenarbeid, de arbeid van jeugdige personen, de nachtarbeid of het welzijn op het werk.

 

§3. De gemeente beslist na overleg met de gebruiker over de toekenning van verloven en afwezigheden aan het ter beschikking gesteld personeelslid. De gemeente zoekt in overleg met de gebruiker naar een oplossing om de tijdelijke of definitieve afwezigheid op te vangen.

 

§4. De gemeente evalueert het ter beschikking gesteld personeelslid op basis van een verslag van de gebruiker.

 

§5. De gemeente kan in voorkomend geval een tuchtprocedure tegen het ter beschikking gesteld personeelslid opstarten op verslag van de gebruiker.

 

Artikel 139quater

De terbeschikkingstelling van het vast aangestelde personeelslid is onderworpen aan volgende voorwaarden:

 

1° De terbeschikkingstelling moet een beperkte tijd hebben en betrekking hebben op een opdracht die rechtstreeks verband houdt met een gemeentelijk belang.

2° De arbeidsvoorwaarden en het salaris, met inbegrip van de vergoedingen, voordelen, verloven en afwezigheden, van het ter beschikking gesteld personeelslid worden exclusief vastgesteld door de gemeente. De gemeente betaalt het salaris, eventueel aangevuld met toelagen en vergoedingen, rechtstreeks aan het ter beschikking gesteld personeelslid. In een overeenkomst tussen gemeente en gebruiker wordt de terugbetaling van de werkgeverskost geregeld.

3° Gedurende de periode waarin het vast aangestelde personeelslid ter beschikking van de gebruiker wordt gesteld is de gebruiker verantwoordelijk voor de toepassing van de bepalingen van de wetgeving inzake de reglementering en de bescherming van de arbeid die gelden op de plaats van het werk zoals bedoeld bij artikel 19 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.

4° De voorwaarden en de duur van de terbeschikkingstelling evenals de aard van de opdracht moeten worden vastgesteld in een geschrift, goedgekeurd door de gemeenteraad en ondertekend door het hoofd van het personeel, de gebruiker en het vast aangesteld personeelslid nog voor het begin van de terbeschikkingstelling.

 

Artikel 139 quinquies

Met toepassing van artikel 144bis, Nieuwe Gemeentewet, beslist de gemeenteraad over de terbeschikkingstelling.

 

Aan artikel 154 wordt toegevoegd:

"3. een afwezigheid wegens ziekte of invaliditeit gedurende in totaal één of drie maanden tijdens de proeftijd na aanwerving naar gelang de duur van de proeftijd vastgesteld is op 6 maanden of één jaar. De duur van de afwezigheid bestaat al dan niet uit een aaneensluitende ziekteperiode. Van de proeftijd maakt ook de eventuele verlenging van de proeftijd deel uit."

 

Artikel 155 wordt vervangen door:

"De volgende zaken geven aanleiding tot de definitieve ambtsneerlegging van het vast aangestelde statutaire personeelslid:

  1. het vrijwillig ontslag
  2. de definitief vastgestelde beroepsongeschikheid naar aanleiding van twee evaluaties met het evaluatieresultaat geheel onvoldoende
  3. de pensionering ingevolge de toepassing van de pensioenwetgeving

 

Artikel 156, vijfde alinea wordt geschrapt.

 

Er wordt een artikel 157bis toegevoegd, dat luidt als volgt:

"Het statutair personeelslid op proef dat minimum één of drie maanden afwezig is wegens ziekte of invaliditeit tijdens de proeftijd kan gemotiveerd ontslagen worden met uitbetaling van een opzeggingsvergoeding gelijk aan het loon van:

  1. een opzeggingstermijn van veertien kalenderdagen voor personeelsleden van niveau E, D en C.
  2. een opzeggingstermijn van dertig kalenderdagen in alle andere gevallen.

Het ontslag wordt met een aangetekende brief, die de datum van uitwerking vermeldt, betekend.

 

In artikel 166 wordt de laatste alinea vervangen door volgende tekst:

"Het college van burgemeester en schepenen of als hij daartoe door de gemeenteraad in het kader van het dagelijks personeelsbeheer gemachtigd is, de gemeentesecretaris, stelt het individueel jaarsalaris van de personeelsleden vast."

 

Artikel 167 wordt vervangen door wat volgt:

"Voor de toekenning van periodieke salarisverhogingen komen alleen de werkelijke diensten in statutair of contractueel verband in aanmerking die het personeelslid als titularis van een bezoldigde betrekking heeft geleverd in dienst van:

  1. de provincies, de gemeenten en de OCMW's van België, de publiekrechtelijke verenigingen waarvan ze deel uitmaken en de instellingen die eronder ressorteren;
  2. de diensten en instelling van de federale staat, van de gemeenschappen en gewesten en de internationale instellingen waarvan ze lid zijn;
  3. de diensten en instellingen en de lokale overheden van een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte;
  4. de gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen of de gesubsidieerde vrije centra voor leerlingenbegeleiding;
  5. de publiekrechtelijke en vrije universiteiten;
  6. elke andere instelling naar Belgisch recht of naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die beantwoordt aan collectieve behoeften van algemeen of lokaal belang, en waarbij in de oprichting of bijzondere leiding ervan het overwicht van de overheid tot uiting komt."

 

Artikel 168 wordt vervangen door wat volgt:

"Voor de toepassing van artikel 167 wordt onder werkelijke diensten verstaan: alle diensten die recht geven op een salaris of die bij ontstentenis van een salaris krachtens de rechtspositieregeling toch in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van het salaris."

 

In artikel 171 eerste alinea, worden de woorden "De gemeentesecretaris" vervangen door "Het college van burgemeester en schepenen of, als hij daartoe door de raad in het kader van het dagelijks personeelsbeheer gemachtigd is, de gemeentesecretaris".

 

In artikel 174 wordt de zin "Om gemotiveerde redenen kan hiervan worden afgeweken." geschrapt.

 

In artikel 176 wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt:

"De minimale salarisverhoging, vermeld in paragraaf 1 en 2, is een integraal onderdeel van het jaarsalaris."

 

In artikel 202 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt:

"1° het forfaitair gedeelte

a)    het forfaitair gedeelte bedraagt voor het jaar 2011 349,73 euro;

b)    vanaf 2012 wordt het forfaitair gedeelte dat toegekend is tijdens het vorige jaar, telkens vermeerderd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar. Het resultaat daarvan wordt berekend tot op twee decimalen nauwkeurig;

c)    het bedrag dat het resultaat is van de berekening, vermeld in punt b), wordt verhoogd met 698,74 euro;

d)    voor het jaar 2012 wordt het bedrag dat het resultaat is van de berekening, vermeld in punt c), voor alle personeelsleden verhoogd met 100 euro;

e)    vanaf het jaar 2013 wordt het bedrag dat het resultaat is van de berekening, vermeld in punt c), voor alle personeelsleden verhoogd met 200 euro;".

 

Artikel 209 paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt:

"Als berekeningsbasis voor het overloon geldt het bruto-uursalaris, eventueel verhoogd met de haard- of standplaatstoelage, de toelage voor het waarnemen van een hogere functie, de gegarandeerde salarisverhoging na bevordering, de toelage voor opdrachthouderschap of mandaattoelage."

 

In artikel 210 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt:

"Al berekeningsbasis voor het uurloon geldt het bruto-uursalaris, eventueel verhoogd met de haard- of standplaatsvergoeding, de toelage voor het waarnemen van een hogere functie, de gegarandeerde salarisverhoging na bevordering, de toelage voor opdrachthouderschap of de mandaattoelage."

 

Artikel 210 wordt aangevuld als volgt:

"De verstoringstoelage kan worden omgezet in inhaalrust.

De verstoringstoelage wordt gecumuleerd met de toeslag voor onregelmatige prestaties vermeld in artikel 206, en met de toeslag voor overuren, vermeld in artikel