GR20131024 punt 37: Voorstel van raadslid Werner Somers houdende de beslissing geen staatsieportretten van het nieuwe vorstenpaar op te hangen in de raadszaal of andere ruimten in het stadhuis

Volgende motivering wordt door de heer Werner Somers in zijn voorstel vermeld:

 

"DE RAAD

 

Aangenomen wordt dat de 'traditie' van het ophangen van de staatsieportretten van de koning en de koningin in de raadzaal en de burelen van het stadhuis zijn oorsprong vindt in een rondzendbrief die na de Eerste Wereldoorlog aan de gemeenten werd verstuurd. De exacte inhoud van de rondzendbrief blijft echter een raadsel. Aangezien noch in de archieven van het ministerie van Binnenlandse Zaken, noch in de archieven van het Staatsblad, noch in de archieven van het Paleis enig spoor van de rondzendbrief terug te vinden is, gaat men er op het ministerie van Binnenlandse Zaken vandaag vanuit dat er geen enkele bepaling bestaat die het ophangen van deze portretten verplicht. Ook volgens het kabinet van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden bestaat er geen enkele wettelijke verplichting van die strekking.

 

Niet alleen ontbreekt een wettelijke plicht om de portretten op te hangen, tevens kan gewezen worden op het feit dat Vlaamse gemeenteraadsleden niet langer trouw moeten zweren aan de Belgische koning en dat het de Vlaamse overheid is die sinds de staatshervorming van 2001 (Lambermont-akkoord) de voogdij over de gemeentebesturen uitoefent.

 

Afgezien van de principiële bezwaren die bestaan tegen vormen van machtsuitoefening die gebaseerd zijn op erfopvolging, is het zo dat de Belgische koningen er steeds alles aan gedaan hebben om Vlaams zelfbestuur tegen te houden of af te remmen. Het feit dat de Vlamingen sinds de stichting van België steeds de meerderheid vormden van de bevolking van 'hun' koninkrijk, weerhield hen er niet van feitelijk uitsluitend de kaart te trekken van de francofonie en bijvoorbeeld ook de taal van de Vlamingen te miskennen. Dat koningin Paola, meer dan een halve eeuw nadat ze als immigrante in België aankwam, nog steeds geen Nederlands spreekt, is in dat verband symptomatisch. Het Nederlands van de nieuwe koning Philippe en zijn eega Mathilde is al even erbarmelijk als dat van de eerste minister van dit koninkrijk.

 

De voorbeelden van anti-Vlaamse kuiperijen van de Belgische dynastie zijn legio. Toen Edward Coremans, de eerste Vlaamse volksvertegenwoordiger die het aandurfde om in de Kamer Nederlands te spreken, in 1887 een poging deed om de tweetaligheid van de officieren in het Belgische leger te verkrijgen, haalde hij bakzeil. Jonge officieren moesten allerlei vaardigheden verwerven, maar de kennis van de taal van de meerderheid van de soldaten behoorde daar blijkbaar niet toe. Er was toen sprake van een 'koninklijke interventie onder Waalse druk' om het vereiste van tweetaligheid van de officieren af te blokken. Koning Albert I had dan weer de hand in de benoeming op 4 augustus 1917 van de autoritaire generaal Armand de Ceuninck tot minister van Oorlog. Deze stroman van de koning kreeg vrij spel om het flamingantisme aan het front met harde hand te onderdrukken. Op de kabinetsraden van 1 februari en 20 maart 1918, waarop de Vlaamse kwestie in het leger besproken werd, weigerde de koning ook maar de geringste toegeving aan de Vlaamse eisen in overweging te nemen. De officieren wisten dat zij in hun minachting voor de Vlamingen gesteund werden door de koning en door de generaals. Na de Eerste Wereldoorlog bleef Albert I zich tegen de Vlaamse taaleisen verzetten. Hij volgde de in 1922 ingediende wetten op het taalgebruik in het leger op de voet en liet zijn invloed gelden. De Vlaamsgezinde minister Aloïs van de Vyvere liet aan zijn medestander Joris Helleputte weten: "Le Palais est tout à fait contre nous." Ook de vernederlandsing van de Gentse universiteit werd lange tijd afgeremd door het Hof. In juli 1914 ontving Frans van Cauwelaert vertrouwelijke informatie waaruit bleek dat Albert I, uit vrees voor de Waalse reactie, gekant was tegen "ene volledig Vlaamsche Hoogeschool". Albert I ijverde er gedurende heel zijn bewind voor dat Vlaanderen tweetalig zou blijven en het Nederlands ondergeschikt aan het Frans.

 

Koning Boudewijn kon evenmin verdacht worden van enig begrip voor de Vlaamse zaak. Zo hield hij in 1979 een onderonsje met de Waalse militieleider uit de Voerstreek José Happart. In zijn vorstelijke toespraken pleitte Boudewijn herhaaldelijk openlijk voor een communautaire status-quo. Hij mengde zich ook actief in de gesprekken over de staatshervorming van 1987-1988. Toen de Vlaamse minister-president op 11 januari 1993 in een interview met La libre Belgique verklaarde dat hij voor België nog slechts een confederale toekomst weggelegd zag, werd hij nog dezelfde dag door de koning ontboden.

 

Koning Albert II trok in de praktijk eveneens de kaart van de Franstaligen. Enkele jaren geleden veegde hij de Vlamingen de mantel uit in zijn toespraak voor de 'gestelde lichamen' door uit te halen naar 'openlijk of omfloerst separatisme'. In zijn kerstboodschap van 2010 zette hij de Vlamingen feitelijk aan om hun streven naar een grote staatshervorming op te geven door te stellen dat alle elementen op tafel liggen om tot een akkoord te komen. In zijn kersttoespraak van 2012 maakte hij het zo mogelijk nog bonter en viseerde hij nauwelijks verholen het Vlaams Belang en de N-VA met een wansmakelijke verwijzing naar de jaren '30.

 

De nieuwe koning Philippe haalde in een interview met Story van eind 2004 fors uit naar het Vlaams Belang. Als het Vlaams Belang België wil splitsen, zal het Filip op hun weg vinden. "Ik ben een taaie", voegde hij daar aan toe.

 

Het Hof heeft de leiding van de Belgische strijd voor het status-quo en werkt dus in het belang van zichzelf en van de Franstaligen. Mark Grammens verwoordde het in zijn nieuwsbrief van 27 januari als volgt: "De koning gaat officieel door als symbool van nationale eenheid, maar staat in werkelijkheid aan de zijde van de verenigde Franstalige partijen, en is daardoor een symbool van nationale verdeeldheid geworden."

 

BESLUIT, met:

 

Er zullen geen staatsieportretten van het nieuwe vorstenpaar worden opgehangen in de raadzaal of andere ruimten van het stadhuis. De staatsieportretten van het vorige vorstenpaar worden verwijderd.