GR20130131 Punt 33. Belasting op het exploiteren van een taxidienst - hernieuwing (datum van publicatie 21/02/2013)

Gelet op de bepalingen van het gemeentedecreet, inzonderheid op titel VIII Bestuurlijk toezicht en externe audit;

 

Gelet op het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van de provincie- en gemeentebelastingen en latere wijzigingen;

 

Gelet op het decreet van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg en tot oprichting van de mobiliteitsraad van Vlaanderen en latere wijzigingen, in het bijzonder artikel 36;

 

Overwegende dat dit artikel naast maatregelen m.b.t. de invoering van de belasting ook het tarief bepaalt van de belasting voor de exploitatie van een taxidienst;

 

Overwegende dat de bedragen vermeld in artikel 36 § § 2, 3 en 4 aangepast worden volgens de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen;

 

Overwegende dat taxidiensten hun voertuigen kunnen inzetten voor het exploiteren van diensten voor het verhuren van voertuigen met bestuurder;

 

Gelet op het gemeenteraadsbesluit van 17 februari 2011 houdende een gemeentelijk reglement inzake taxidiensten en diensten voor het verhuren van voertuigen met bestuurder;

 

Gelet op het gemeenteraadsbesluit van 24 september 2009 houdende invoering van een belasting op het exploiteren van een taxidienst vanaf 1 januari 2009 tot en met 31 december 2012;

 

Overwegende dat het aangewezen is deze belasting te hernieuwen voor de aanslagjaren 2013 tot en met 2018;

 

Beslist,

 

 

met 21 ja-stemmen (Michel Casteur, Tania De Jonge, Rudy Corijn, Henri Evenepoel, Veerle Cosyns, Rita Hellinckx, Antoine Callebaut, Georgette De Kegel, Alfons Schorreel, Willy De Groote, Jannick Violon, Dirk Souffriau, Rita Bockstael, Corinne Vanbelle, Hans Van Der haegen, Katie Coppens, Wouter Vande Winkel, Arlette Dierickx, Dirk Vanderpoorten, Wim Wachtelaer, Luc D'herde)

6 nee-stemmen (Guy D'haeseleer, Werner Somers, Veerle Vanderpoorten, Dirk Van Opdenbosch, Pascal Schietecat, Luc Roelandt)

1 onthouding (Greta De Troyer)

 

 

Artikel 1

 

Er wordt vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2018 een gemeentebelasting gevestigd op het exploiteren van een taxidienst.

 

Artikel 2

 

De belasting valt ten laste van de natuurlijke – of rechtspersoon die houder is van een vergunning uitgereikt op basis van artikel 26, § 2 en § 3 van het decreet van 20 april 2001 en wijzigingen betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg en tot oprichting van de mobiliteitsraad van Vlaanderen.

 

Artikel 3

 

De belasting bedraagt:

 

§1 voor vergunningen afgeleverd op grond van artikel 26, §2 van het decreet van 20 april 2001 en latere wijzigingen: € 250 per jaar en per in de akte van vergunning vermeld voertuig

 

§2 voor vergunningen afgeleverd op grond van artikel 26, § 3 van het decreet van 20 april 2001 en latere wijzigingen: € 250 per jaar, verhoogd met het bedrag van de belasting, verschuldigd op grond van artikel 36, §2 van het decreet van 20 april 2001 en latere wijzigingen, per in de akte van de vergunning vermeld voertuig

 

§ 3 de belasting vermeld in § 1 en het gedeelte van de belasting, vermeld in § 2 en in artikel 36 § 3 van het decreet van 20 april 2001 dat betrekking heeft op de vergunning van een dienst voor het verhuren van voertuigen met bestuurder, zijn verschuldigd voor het hele jaar, onafhankelijk van het moment waarop de vergunning wordt afgegeven. De vergunninghouder is de eerste jaarlijkse belasting verschuldigd op het ogenblik van de afgifte van de vergunning en nadien telkens op 1 januari van het aanslagjaar.

 

De vermindering van het aantal voertuigen of de opschorting van de exploitatie met één of meer voertuigen geeft geen aanleiding tot een belastingteruggave. Dit geldt eveneens voor de opschorting of de intrekking van een vergunning of het buiten werking stellen van een of meer voertuigen voor welke reden ook.

 

De bedragen vermeld in §§ 1, 2 en 3 worden aangepast volgens de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen. Deze aanpassing gebeurt door middel van de coëfficiënt die wordt bekomen door het indexcijfer van de maand december van het jaar voorafgaand aan het aanslagjaar te delen door het indexcijfer van de maand december 2000 (basis ’96).

 

Artikel 4

 

De belasting wordt ingevorderd overeenkomstig de regelen betreffende de invordering inzake rijksbelastingen op de inkomsten.

 

Artikel 5

 

De belasting wordt ingevorderd bij wijze van een kohier dat vastgesteld en uitvoerbaar verklaard wordt door het college van burgemeester en schepenen.

 

Artikel 6

 

Het kohier wordt tegen ontvangstbewijs overgezonden aan de met de invordering belaste financieel beheerder die onverwijld instaat voor de verzending van de aanslagbiljetten.

De belasting moet betaald worden binnen twee maanden na de verzending van het aanslagbiljet.

 

Artikel 7

 

De belastingplichtige kan bezwaar indienen bij het college van burgemeester en schepenen binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de datum van de verzending van het aanslagbiljet of vanaf de kennisgeving van de aanslag. Het bezwaar moet schriftelijk gebeuren, het wordt gedagtekend en ondertekend door de eiser of vertegenwoordiger en vermeldt:

1° de naam, de hoedanigheid, het adres of de zetel van de belastingplichtige ten laste van wie de belasting gevestigd wordt;

2° het voorwerp van het bezwaarschrift en een opgave van de feiten en middelen

3° dat de belastingplichtige al dan niet gehoord wenst te worden tijdens een hoorzitting.

Van het bezwaarschrift zal schriftelijk ontvangst bericht worden binnen de 8 dagen na de verzending of de indiening van het bezwaarschrift.

 

Artikel 8

 

Verwijl- en moratoriumintresten zijn op deze belasting toepasselijk zoals inzake rijksbelastingen op de inkomsten.

 

Artikel 9

 

Deze verordening wordt aan de toezichthoudende overheid toegezonden.


Contact informatie