GR20110526 punt 40: voorstel van raadslid Werner Somers tot verwijdering van de staatsieportretten van het vorstenpaar uit de raadzaal en alle andere publiek toegankelijke ruimten in het stadhuis

Volgende motivering wordt door de heer Werner Somers in zijn voorstel vermeld:

 

"Tijdens de gemeenteraadszitting van 17 februari deed ik het voorstel om de staatsieportretten van het vorstenpaar uiterlijk op 11 juli 2011 permanent te verwijderen uit de raadzaal en alle andere publiek toegankelijke ruimten van het stadhuis. De burgemeester beloofde het voorstel binnen de meerderheid te bespreken en er eventueel terug mee naar de raad te komen. Daarom dien ik dit voorstel (zie bijlage) nogmaals in opdat er in ieder geval zou kunnen over gestemd worden tijdens de gemeenteraadzitting VAN 26 MEI 2011."

 

DE RAAD

 

 

Aangenomen wordt dat de 'traditie' van het ophangen van de staatsieportretten van de koning en de koningin in de raadzaal en de kantoren van het stadhuis zijn oorsprong vindt in een rondzendbrief die na de Eerste Wereldoorlog aan de gemeenten werd verstuurd. De exacte inhoud van de rondzendbrief blijft echter een raadsel. Aangezien noch in de archieven van het ministerie van Binnenlandse Zaken, noch in de archieven van het Staatsblad, noch in de archieven van het Paleis enig spoor van de rondzendbrief terug te vinden is, gaat men er op het ministerie van Binnenlandse Zaken vandaag vanuit dat er geen enkele bepaling bestaat die het ophangen van deze portretten verplicht. Ook volgens het kabinet van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden bestaat er geen enkele wettelijke verplichting van die strekking.

 

Niet alleen ontbreekt een wettelijke plicht om de portretten op te hangen, tevens kan gewezen worden op het feit dat Vlaamse gemeenteraadsleden sinds deze bestuursperiode niet langer trouw moeten zweren aan de Belgische koning en dat het de Vlaamse overheid is die sinds de staatshervorming van 2001 (Lambermont-akkoord) de voogdij over de gemeentebesturen uitoefent.

 

Afgezien van de principiële bezwaren die bestaan tegen vormen van machtsuitoefening die gebaseerd zijn op erfopvolging, is het zo dat de Belgische koningen er steeds alles aan gedaan hebben om Vlaams zelfbestuur tegen te houden of af te remmen. Het feit dat de Vlamingen sinds de stichting van België steeds de meerderheid vormden van de bevolking van 'hun' koninkrijk, weerhield hen er niet van feitelijk uitsluitend de kaart te trekken van de francofonie en bijvoorbeeld ook de taal van de Vlamingen te miskennen. Dat koningin Paola, meer dan een halve eeuw nadat ze als immigrante in België aankwam, nog steeds geen Nederlands spreekt, is in dat verband symptomatisch.

 

De voorbeelden van anti-Vlaamse kuiperijen van de Belgische dynastie zijn legio. Toen Edward Coremans, de eerste Vlaamse volksvertegenwoordiger die het aandurfde om in de Kamer Nederlands te spreken, in 1887 een poging deed om de tweetaligheid van de officieren in het Belgische leger te verkrijgen, haalde hij bakzeil. Jonge officieren moesten allerlei vaardigheden verwerven, maar de kennis van de taal van de meerderheid van de soldaten behoorde daar blijkbaar niet toe. Er was toen sprake van een 'koninklijke interventie onder Waalse druk' om het vereiste van tweetaligheid van de officieren af te blokken. Koning Albert I had dan weer de hand in de benoeming op 4 augustus 1917 van de autoritaire generaal Armand de Ceuninck tot minister van Oorlog. Deze stroman van de koning kreeg vrij spel om het flamingantisme aan het front met harde hand te onderdrukken. Op de kabinetsraden van 1 februari en 20 maart 1918, waarop de Vlaamse kwestie in het leger besproken werd, weigerde de koning ook maar de geringste toegeving aan de Vlaamse eisen in overweging te nemen. De officieren wisten dat zij in hun minachting voor de Vlamingen gesteund werden door de koning en door de generaals. Na de Eerste Wereldoorlog bleef Albert I zich tegen de Vlaamse taaleisen verzetten. Hij volgde de in 1922 ingediende wetten op het taalgebruik in het leger op de voet en liet zijn invloed gelden. De Vlaamsgezinde minister Aloïs van de Vyvere liet aan zijn medestander Joris Helleputte weten: "Le Palais est tout à fait contre nous." Ook de vernederlandsing van de Gentse universiteit werd lange tijd afgeremd door het Hof. In juli 1914 ontving Frans van Cauwelaert vertrouwelijke informatie waaruit bleek dat Albert I, uit vrees voor de Waalse reactie, gekant was tegen "ene volledig Vlaamsche Hoogeschool". Albert I ijverde er gedurende heel zijn bewind voor dat Vlaanderen tweetalig zou blijven en het Nederlands ondergeschikt aan het Frans.

 

Koning Boudewijn kon evenmin verdacht worden van veel sympathie voor de Vlaamse zaak. Zo hield hij in 1979 een onderonsje met de Waalse militieleider uit de Voerstreek José Happart. In zijn vorstelijke toespraken pleitte Boudewijn herhaaldelijk openlijk voor een communautaire status-quo. Hij mengde zich ook actief in de gesprekken over de staatshervorming van 1987-1988. Toen de Vlaamse minister-president op 11 januari 1993 in een interview met La libre Belgique verklaarde dat hij voor België nog slechts een confederale toekomst weggelegd zag, werd hij nog dezelfde dag door de koning ontboden.

 

Koning Albert II trekt in de praktijk eveneens de kaart van de Franstaligen. Enkele jaren geleden veegde hij de Vlamingen de mantel uit in zijn toespraak voor de 'gestelde lichamen' door uit te halen naar 'openlijk of omfloerst separatisme'. In zijn recente kerstboodschap zet hij de Vlamingen feitelijk aan om hun streven naar een grote staatshervorming op te geven door te stellen dat alle elementen op tafel liggen om tot een akkoord te komen. Hoewel koning Albert als staatshoofd van alle Belgen naar buiten toe neutraal behoort te zijn, weigert hij ook al jaren om na de federale verkiezingen het Vlaams Belang uit te nodigen. De toekomstige koning, prins Filip, haalde in een interview met Story van eind 2004 trouwens fors uit naar het Vlaams Belang. Als het Vlaams Belang België wil splitsen, zal het Filip op hun weg vinden. "Ik ben een taaie", voegde hij daar aan toe.

 

De koning heeft sinds de tijd van Leopold I nog nooit zo een actieve politieke rol gespeeld als vandaag. Voorlopig hoogtepunt was de 'opdracht' die koning Albert onlangs gaf aan de regering van lopende zaken om een begroting op te stellen met een begrotingstekort dat kleiner zou zijn dan de 4% van het BBP die Europa verlangt. Nochtans bepaalt artikel 105 van de Grondwet dat de koning geen andere macht heeft, dan die welke de grondwet en de bijzondere wetten, krachtens de grondwet zelf uitgevaardigd, hem uitdrukkelijk toekennen.

 

Het Hof heeft de leiding van de Belgische strijd voor het status-quo en werkt dus in het belang van zichzelf en van de Franstaligen. Mark Grammens heeft het in zijn nieuwsbrief van 27 januari 2011 treffend verwoord als volgt: "De koning gaat officieel door als symbool van nationale eenheid, maar staat in werkelijkheid aan de zijde van de verenigde Franstalige partijen, en is daardoor een symbool van nationale verdeeldheid geworden."

 

BESLUIT, met 9 ja-stemmen, 16 nee-stemmen en 5 onthoudingen

 

Het voorstel van raadslid W. Somers om de staatsieportretten van het vorstenpaar uiterlijk op 11 juli 2011 permanent te verwijderen uit de raadzaal en alle andere publiek toegankelijke ruimten van het stadhuis, wordt verworpen.